De opstelling op deze foto doet denken aan een popgroep achterop een platenhoes. Maar wij waren vier net afgestudeerde studenten aan de MTS voor Fotografie in Den Haag, die hun werk konden exposeren bij ARS Expositiecentrum in Leiden. Op vrijdag 15 oktober 1976 stond hij boven een recensie in het Leidsch Dagblad. Theo hangt links tegen een blok, Volkskrant fotograaf Harry Cock zit wijdbeens naast hem, de latere beeldend kunstenaar Koen de Keyzer zit rechts. Ik ben de tweede van rechts.
Theo zou op tien dagen na nog drieënveertig jaar op aarde rondlopen, op 5 oktober 2019 overleed hij plotseling. Destijds heette hij nog Theodoor en liet op deze tentoonstelling als enige foto’s zien in kleur, zo lees ik terug in het artikel. Contrasten tussen asfalt en gras, zonder daarbij in clichés te vervallen, schrijft Ton van Brussel. Ik ben de enige fotograaf die foto’s maakte waar mensen op stonden. Dat zou Theo ruimschoots inhalen.
Hield Theo van mensen? Dat is niet het eerste waar ik aan denk wanneer ik zijn foto’s bekijk.
Fotografie kan een gordijn opzij trekken, dat is wat ik Theo de hele dag zie doen wanneer ik zijn foto’s bekijk. Dat werkt soms genadeloos, maar het kan ook ontroerend zijn. En soms is het ook plat.
Theo keek niet van een afstand naar mensen, hij liep er tussenin. Zijn foto’s laten vrij precies zien wat je ervaart wanneer je over het Rokin loopt. Het is die vluchtigheid waarmee wij bij het passeren elkaar vanuit een ooghoek opnemen. Diezelfde vluchtigheid die Breitner in foto’s of Isaak Israëls in schetsen op straat vast hebben gelegd. Dat zeg ik niet om fotografie met schilderkunst te vergelijken, maar om te benadrukken dat je verslaafd kunt raken aan het ongrijpbare proberen te grijpen met een korte sluitertijd.
Ik denk dat hij verslaafd was aan dat iedere keer weer opnieuw tevoorschijn toveren van vluchtig beeld. Aan dat mysterie waarbij het kortste wat er bestaat complementair wordt aan het langste. In ons spraakgebruik is fotograferen niet toevallig synoniem met vereeuwigen, in de Engelse taal spreken ze zelfs over to immortalize. Het onbegrijpelijke van oneindigheid en dood is nooit ver weg op foto’s, wanneer je daar gevoelig voor bent.
Theo deelde zijn beelden in, rubriceerde ze en bracht er ordening in aan. Dat in laatjes stoppen, was dat behoefte aan zoeken naar betekenis? Het benadrukt het banale, dat vond ik jammer. Toch deed hij het niet om ons een spiegel voor te houden of te oordelen. Zijn drijfveer had iets raadselachtigs, dat komt wel vaker voor bij kunstenaars.
Wat Theo heeft gedaan is pontificaal de alom aanwezige medemens in het overprikkelde straatbeeld van zijn eigen tijd fotograferen. Beschrijvend, nieuwsgierig en dynamisch; zonder daarbij enige onderscheid te maken. Hij heeft iets gedaan wat niemand op die manier zou doen. De grote verdienste van Theo is dat hij het mysterie van fotografie in combinatie met haar beschrijvende kracht op een geheel eigen manier heeft weten te benutten.
Zijn beeldtaal heeft iets willekeurigs, maar juist dat terloopse luistert nauw. Theo was precies in het selecteren van beeld, in het maken van keuzes. Veel was niet goed genoeg en kon weg. Door zijn eigenzinnige manier van werken laat hij een bijzonder archief aan ons na, dat op een professionele manier ondergebracht moet worden. Dat dit alleen maar geld kost is duidelijk, fotografie instellingen hebben letterlijk hun handen vol aan allerlei archieven van fotografen die worden aangeboden. Er moeten keuzes worden gemaakt, logisch. Maar laten we dit archief ergens goed opbergen. Het zijn in de regel vaak onbedoelde en toevallig mee gefotografeerde details die foto’s na verloop van tijd extra betekenis geven. Details die meestal niets met het onderwerp te maken hebben. Kijk maar naar foto’s van jezelf waar je als kind op staat. Dit zal met de foto’s van Theo Niekus niet anders zijn. Hoe mooi zou het zijn om ze ook over vijfentwintig jaar nog eens goed te kunnen bekijken.
Hans van der Meer
(fotograaf en studiegenoot van Theo Niekus aan MTS voor Fotografie in Den Haag)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten